e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slons (slodder?) flots: floets (Beesel), slons: sjlons (Beesel), slons (Beesel) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] || slons [SGV (1914)] III-1-4
slootjespringen beekspringen: beaksjpringe (Beesel) Slootje springen [pikkelegen, sponselen, kapoetelen]. [N 88 (1982)] III-3-2
slot slot: slǭt (Beesel) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluitspeld sluitspeld: sjloetsjpelt (Beesel), sloetspeld (Beesel), toespang: toe sjpang (Beesel), toespeld: toespeld (Beesel) sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 86 (1981)] III-2-2
slurpen slurpen: sjlurpe (Beesel), sjlörpə (Beesel), slörpe (Beesel) je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
sluwe persoon schlau-erik (< du.): einə sjlouwərik (Beesel) een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)] III-1-4
smachten smachten: smachte (Beesel) smachten [SGV (1914)] III-1-4
smachten; reikhalzen? smachten: smachte (Beesel) reikhalzen [SGV (1914)] III-1-4
smaken smaken: smake (Beesel) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smakken smekken: sjmekkə (Beesel) smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3