| 25086 |
snel, vlug |
vlot:
vlot (L300p Beesel)
|
snel, vlug [greppig, vinkig, vinnig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 33514 |
snijbonen |
krombekken:
WBD / WLD
krombek (L300p Beesel)
|
Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)]
I-7
|
| 21450 |
snipper |
snipper:
sjnippər (L300p Beesel),
snipper (L300p Beesel)
|
een afgesneden, afgeknipt of afgescheurd stukje papier of stof [snipper, stoike, schreudje, schroodje, snippeling] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
| 20590 |
snoepen |
slokken:
slokke (L300p Beesel)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
| 19064 |
snoeperig |
lief:
leef (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
snoeperig [SGV (1914)]
III-1-4
|
| 20549 |
snoepgoed |
lekker:
lekker (L300p Beesel),
slok:
sjlok (L300p Beesel),
snoep:
sjnoep (L300p Beesel)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20550 |
snoepje |
snoepje:
sjnuupkə (L300p Beesel)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslāx (L300p Beesel)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
| 17753 |
snor |
snor:
snor (L300p Beesel)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
| 25048 |
snorren |
snorren:
sjnorrə (L300p Beesel),
snort (L300p Beesel)
|
een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|