19804 |
spiegel |
spiegel:
speegel (L300p Beesel)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21430 |
spieken |
spieken:
spieken (L300p Beesel)
|
spieken; Hoe noemt u bij een proefwerk stiekum gebruik maken van een boek of een papiertje/ [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24429 |
spiering |
spiering:
WLD
spiering (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22401 |
spiertje trekken |
touwtje trekken:
[Oorspr. invoer *loe:ke trekke?]
lūkətreͅkə [?} (L300p Beesel)
|
Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21373 |
spijbelen |
erlangs strijken:
d⁄r langs strieke (L300p Beesel)
|
spijbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
18202 |
spijkerbroek |
spijkerboks:
sjpiekerboks (L300p Beesel)
|
Spijkerbroek (jeans). Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18203 |
spijkerjas |
spijkerjas:
sjpiekerjas (L300p Beesel)
|
Spijkerjasje. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
spijkerpak:
sjpiekerpak (L300p Beesel)
|
Spijkerpak. Hoe noemt de dialectsprekende jeugd in de plaats waarvoor u het dialekt optekent dit? [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
24379 |
spin |
spin:
spin (L300p Beesel),
špɛn (L300p Beesel)
|
spin [RND], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
špenǝ (L300p Beesel),
WBD/WLD
sjpinnə (L300p Beesel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|