e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springzaad balsemien: WLD  balsemien (Beesel) Balsemien (impatiëns balsemina). De bovenste bladeren niet in kransen om de stengel. De stengel groeit rechtopstaand, meestal weinig vertakt en ongeveer 1/2 m hoog of lager. De bloemen zijn rood, wit of gevlekt, haast altijd …gevuld", alleenstaand of in g [N 92 (1982)] III-4-3
sprinkhaan sprinkhaan: sprunkhaan (Beesel) sprinkhaan [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: sproitele (Beesel) sproet(en) [SGV (1914)] III-1-1
sprokkelen sprokkelen: sjprokkələ (Beesel), zomeren: zeumere (Beesel) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
spruiten spruiten: (enk)  šprȳt (Beesel) De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] II-3
spruiten, uitbotten uitbotten: WBD / WLD  ōēṭ aan ’t bôtte (Beesel) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruitje: sprŭŭtjes (Beesel) spruiten [SGV (1914)] I-7
spruw spruw: sproet (Beesel) spruw [SGV (1914)] III-1-2
spuiten gieten: geete (Beesel), sprietsen: sjprĭĕtsə (Beesel), sprietst (Beesel), spritsen (<du.): sjpriĕtsə (Beesel), sproeien: sproeien (Beesel), spuiten: sjpuitə (Beesel, ... ), spuite (Beesel), spuiten (Beesel) persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4
staakijzer van de windmolen staakijzer: štākīzǝr (Beesel  [(van hout)]  ) De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22] II-3