17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
ougsbroaje (L300p Beesel)
|
wenkbrauw [SGV (1914)]
III-1-1
|
22018 |
wennen aan een ander hok |
overwennen:
euvər wènnə (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: het wennen aan hok en omgeving van een duif die naar een ander hok verhuist [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19071 |
wensen |
wensen:
winsche (L300p Beesel)
|
wenschen [SGV (1914)]
III-1-4
|
19131 |
werk |
werk:
wɛrk (L300p Beesel)
|
De korte vezels die in de hekel achterblijven bij het uithekelen, waarbij men de lange hennep in de hand overhoudt. Volgens de informant van L 265c is rap afval bij grof hekelen. Dit afval wordt wel bij het stofferen van meubels gebruikt als opvulsel. Dezelfde informant vermeldt dat werk het afval is bij het fijne hekelen. Van dit ø̄fijneø̄ afval kan men linnen maken. [N 48, 25b; N 48, 25c; N 48, 25d; S 13; N 34, C 2 add.; monogr.]
II-7
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
het werrek (L300p Beesel),
werk (L300p Beesel)
|
het werken, het arbeiden [foter, werk] [N 89 (1982)] || werk (zn.): (Ik gebruik de auto niet veel). Ik voel me het lekkerste als ik geregeld naar mijn - loop. [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
28401 |
werkbij |
werk[bij]:
węrk[bij] (L300p Beesel)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
18597 |
werkdaagse jas |
alledaagse jas:
alledaagsche (L300p Beesel)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
21486 |
werkdag |
werkdag:
werkdigse kleier (L300p Beesel)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)]
III-3-1
|
19132 |
werken |
werken:
waĕrkə (L300p Beesel),
wirəkə (L300p Beesel)
|
geregelde arbeid verrichten; zijn taak, beroep of bedrijf uitoefenen [werken, arbeiden, wrochten] [N 89 (1982)] || werken [RND]
III-3-1
|
18574 |
werkkleren |
werkkleren:
werkkleier (L300p Beesel)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|