24330 |
werpen van jongen |
jongen:
WBD/WLD
jongə (L300p Beesel),
WLD
jonge (L300p Beesel)
|
Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
26297 |
wervel |
wervel:
wørvǝl (L300p Beesel),
wø̜rvǝl (L300p Beesel)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
hooimannetje:
hei menke (L300p Beesel),
hui menke (L300p Beesel),
windhoos:
windjhoos (L300p Beesel)
|
Hoe noemt men een ronddraaiende wind, die stof en zand van de grond doet opwervelen of water als een zuil omhoogzuigt? [DC 30 (1958)] || wervelwind [SGV (1914)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
mispel:
mispel (L300p Beesel)
|
wesp [SGV (1914)]
III-4-2
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
wezel [SGV (1914)]
III-4-2
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
wichtje:
wichtje (L300p Beesel)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L300p Beesel)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
kamrad:
kamrad (L300p Beesel),
kroonrad:
kroonrad (L300p Beesel),
wieg:
weeg (L300p Beesel, ...
L300p Beesel,
L300p Beesel),
wieg (L300p Beesel),
wēx (L300p Beesel)
|
Het rondsel bovenaan de koning, dat in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 64.17 en 58. [N O, 50e; A 42A, 103; Sche 39; A 42A, 13; A 42A, 11; N O, 14a] || wieg [SGV (1914)] || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
II-3, III-2-2
|
34574 |
wiel |
karrad:
kɛrrāt (L300p Beesel),
rad:
rā.t (L300p Beesel),
rāt (L300p Beesel),
meervoud
rāi̯.ǝr (L300p Beesel),
rār (L300p Beesel)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24962 |
wiel, kolk |
poel:
pool (L300p Beesel)
|
kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|