33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (L300p Beesel)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24967 |
zandbank |
zandbank:
zanjtbank (L300p Beesel),
zandplaat:
zandjplaat (L300p Beesel)
|
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandloper(s):
zandjluipers (L300p Beesel)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24924 |
zandkorrel, korreltje zand |
korreltje:
kurrelke zandj (L300p Beesel),
zandkorreltje:
zanjtkörrəlkə (L300p Beesel)
|
zandkorrel, korreltje zand [zandeke] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
lĭĕster (L300p Beesel)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
sanike (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
sāānikkə (L300p Beesel)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
24938 |
zavel, lichte klei |
aarde:
éért (L300p Beesel),
slib:
sjlip (L300p Beesel)
|
zand met klei, beekbezinking [zavel] [N 81 (1980)] || zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
flets:
cf. WNT s.v. "flets (I)"4) vleister
flets (L300p Beesel),
flots:
floets (L300p Beesel),
loeder:
loeder (L300p Beesel),
slet:
sjlet (L300p Beesel)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
zedenpreek:
zedepraek (L300p Beesel)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18972 |
zedig |
eerzaam:
īēërzaam (L300p Beesel),
zedig:
zéédich (L300p Beesel)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|