24327 |
daas (tabanidae) |
dees:
dès (L300p Beesel),
WBD/WLD
déés (L300p Beesel),
doltje:
WLD
deulke (L300p Beesel),
scheeldees:
schöldès (L300p Beesel),
seldès (L300p Beesel),
sjöldês (L300p Beesel)
|
daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] || Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)] || larve van de runderhorzel [DC 45 (1970)] || paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
WBD / WLD
dadəl (L300p Beesel)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
24898 |
dageraad |
krieken:
krieken (L300p Beesel)
|
het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24785 |
dagkoekoeksbloem |
bosroosje:
WLD
bosreuske (L300p Beesel)
|
Dagkoekoeksbloem (meliandrum rubrum 30 tot 90 cm hoge plant. De plant is tweehuizig en dicht behaard; de bladeren zijn eivormig; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn diep ingesneden en rood van kleur, zelden wit; doosvruchten met [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23533 |
dagmissaal |
dagmissaal:
daagmissaal (L300p Beesel)
|
Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27184 |
dak |
dak:
dāk (L300p Beesel)
|
Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.]
II-9
|
24915 |
dal, vallei |
dal:
daal (L300p Beesel),
dal (L300p Beesel),
holte:
haoltə (L300p Beesel),
laagte:
liëgte (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
mantjel (L300p Beesel),
mantjels (L300p Beesel)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwluionderboks:
vrouwluu ongerboks (L300p Beesel)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
stoum (L300p Beesel),
zwaai:
sjwa (L300p Beesel),
zjwaai (L300p Beesel)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|