25128 |
droog weer |
droog:
drueg (L300p Beesel),
drûûch (L300p Beesel)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
20565 |
dropwater |
suikerpekwater:
sokkərpaekwatər (L300p Beesel)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
WLD
blauwdruufkes (L300p Beesel)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
kwakkelweer:
kwakel wêr (L300p Beesel),
nat (weer):
naat (L300p Beesel),
naat wèr (L300p Beesel),
nate (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
ps. boven de Å staat nog een ´; deze combinatieletter is niet te maken.
nāt (L300p Beesel),
natsig (weer):
naetsich waer (L300p Beesel),
nattigheid:
natichheit (L300p Beesel),
ozelig weer:
ozelich wèr (L300p Beesel),
regenachtig (weer):
rêgenèchtig (L300p Beesel),
vochtig (weer):
vôchtich (L300p Beesel),
waterkoud (weer):
waterkòd (L300p Beesel),
watərkaat (L300p Beesel)
|
nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druipen:
droop (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
druup (L300p Beesel),
druppen:
drŭŭpt (L300p Beesel, ...
L300p Beesel)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
tros druiven:
troes droeve (L300p Beesel)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
21817 |
druk praten |
kwebbelen:
kwebbələ (L300p Beesel)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
drukken:
drökkə (L300p Beesel)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
gedoens maken:
gədoons māākə (L300p Beesel)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
druk werk:
drök werrək (L300p Beesel),
gedoens:
gedoons (L300p Beesel)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || gedoente [SGV (1914)]
III-1-4
|