23707 |
een kruisje op het brood maken |
broodkruis:
broodkruuts (L300p Beesel)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruutsteike make (L300p Beesel)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22192 |
een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen |
duivenbuidel:
doevəbuujəl (L300p Beesel)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22474 |
een list gebruiken |
loeksen (<du.):
luksə (L300p Beesel)
|
Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20178 |
een miskraam krijgen |
de kar slaat op:
də ker sjleit op (L300p Beesel)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
17875 |
een pak slaag geven |
een pak slaag geven:
ei pak sjléég géévə (L300p Beesel)
|
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21935 |
een pen verliezen |
ruien:
(= verliezen van een pluim).
ruijə (L300p Beesel),
stoten:
(= verliezen van een pen).
sjtōēətə (L300p Beesel)
|
Hoe zegt men: af en toe een pluim of pen verliezen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
de roozekrans baeje (L300p Beesel)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22385 |
een spel kaarten |
spel:
sjpeel (L300p Beesel)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de snop hebben:
deze uitdrukking werd soms ook wel eens gebruikt. Het wijst op een neusverkoudheid - lopende neus
hè hèt de sjnoep (L300p Beesel)
|
Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)]
III-1-2
|