28873 |
schaar |
scheer:
sxīr (L297p Belfeld)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
22313 |
schaatsen |
schaatselen:
sjaatsele (L297p Belfeld),
schaatsen:
sjaatse (L297p Belfeld)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaje (L297p Belfeld)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
sjáádəw (L297p Belfeld),
scheem:
scheem (L297p Belfeld)
|
schaduw [SGV (1914)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
schaft:
šaft (L297p Belfeld)
|
Werkpauze van de arbeiders in de steen- en pannenbakkerijen om de maaltijd te gebruiken. [N 98, 10; monogr.]
II-8
|
21092 |
schaften |
rusten:
ruste (L297p Belfeld),
schaften:
šaftǝ (L297p Belfeld)
|
schaften [SGV (1914)] || Werkpauze houden om de maaltijd te gebruiken. In Q 83 had men geen vaste tijd om te schaften. Men zei daar: ze eten op hun uur (z\ ē̜t\n ǫp hø ̞n ū.r). [N 98, 9; monogr.]
II-8, III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
rusttijd:
rustied (L297p Belfeld),
schafttijd:
šaftî.t (L297p Belfeld)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schang (L297p Belfeld)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
schaapsvet:
schaopsvèt (L297p Belfeld)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29619 |
schavotten |
schavotten:
šafǫtǝ (L297p Belfeld)
|
Houten etages, op ongeveer een schopzwaai afstand boven elkaar in de wand van de kleikuil geplaatst, waarlangs het zand en de klei trapsgewijze naar boven wordt gebracht. [monogr.]
II-8
|