34576 |
spaak |
speek:
špęi̯k (L297p Belfeld)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
17830 |
spannen |
spannen:
sjpanne (L297p Belfeld)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17963 |
spartelen |
spartelen:
schpärtele (L297p Belfeld)
|
spartelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18091 |
spatader |
spatader:
schpatoar (L297p Belfeld)
|
spatader [SGV (1914)]
III-1-2
|
24993 |
spatten |
spuiten:
schpuite (L297p Belfeld)
|
spatten [SGV (1914)]
III-4-4
|
30561 |
speciebord |
plankje:
plankje (L297p Belfeld)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
schpeeje (L297p Belfeld),
ṣpijə (L297p Belfeld)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen [SGV (1914)]
III-1-1
|
19340 |
speels, dartel |
wild:
wild (L297p Belfeld)
|
speelsch (dartel) [SGV (1914)]
III-1-4
|
20702 |
spekpannenkoek |
spekpannenkoek:
spekpannekook (L297p Belfeld)
|
Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22841 |
spel (alg.) |
spel:
schpeul (L297p Belfeld)
|
spel [SGV (1914)]
III-3-2
|