23327 |
spoken |
spoken:
schpoeke (L297p Belfeld)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
schpoeke (L297p Belfeld)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23329 |
spook |
spook:
schpoek (L297p Belfeld)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|
31856 |
spookschaaf |
trekschaaf:
trekschaaf (L297p Belfeld)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (L297p Belfeld)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19359 |
spotten |
spotten:
schpotte (L297p Belfeld)
|
spotten [SGV (1914)]
III-1-4
|
24249 |
spreeuw |
spraan:
schproan (L297p Belfeld),
spraon (L297p Belfeld),
spreeuw:
sjprîêw (L297p Belfeld)
|
spreeuw [SGV (1914)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
kalle (L297p Belfeld),
praten:
pròtə (L297p Belfeld),
spreken:
schprèke (L297p Belfeld)
|
praten [SGV (1914)] || spreken [SGV (1914)] || spreken; ik versta jullie niet, jullie moeten een beetje harder - [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
schprunkhaan (L297p Belfeld)
|
sprinkhaan [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
schproetele (L297p Belfeld),
sproeten:
sjproete (L297p Belfeld)
|
sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)]
III-1-1
|