18217 |
vod |
pongel:
WNT: pongel, 3. vod, lomp, en vervolgens iets dat geen waarde heeft.
pongel (L297p Belfeld),
pongele (L297p Belfeld)
|
vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lompenkramer:
lompekriemer (L297p Belfeld)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
29919 |
voederbakken |
koebakken:
kubɛk (L297p Belfeld),
varkensbakken:
vē̜rkǝs˱bɛk (L297p Belfeld)
|
Uit gresklei vervaardigde voederbakken voor varkens en koeien. [monogr.]
II-8
|
30158 |
voeger |
voeger:
vōgǝr (L297p Belfeld)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
30163 |
voegmortel |
voegspecie:
vōxšpēsi (L297p Belfeld)
|
De mortel die wordt gebruikt bij het voegen van metselwerk. Voor voegwerk aan gevelmuren wordt doorgaans een zo schraal mogelijke specie gebruikt. Te vette voegspecie heeft tot gevolg dat deze na het drogen sterk gaat krimpen waardoor, vooral bij vorst, de voeg zal uitvallen. Om voegspecie te maken gebruikte men in P 176 'voegzavel' ('vuxzǭvǝl') of 'molzavel' ('mǫlzǭvǝl'), zand uit Mol. [N 30, 38e; monogr.; div.]
II-9
|
30164 |
voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (L297p Belfeld)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
34280 |
voer |
voer:
fōr (L297p Belfeld),
vōr (L297p Belfeld)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (L297p Belfeld)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
trammer:
tramǝr (L297p Belfeld)
|
Arbeider die het paard ment dat de volgeladen kleikarren of kipkarren naar de voorraadplaats trekt. [N 98, 51; monogr.]
II-8
|
17777 |
voet |
voet:
veut (L297p Belfeld),
vŏŏt (L297p Belfeld)
|
voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|