34249 |
karnen |
botter draaien:
[botter] drɛi̯ǝ (L297p Belfeld),
botter stoten:
[botter] stōǝtǝ (L297p Belfeld),
[botter] štōǝtǝ (L297p Belfeld),
[botter] štūtǝ (L297p Belfeld)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34250 |
karnvat |
botterstand:
[botter]štaŋ (L297p Belfeld)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karper:
karper (L297p Belfeld)
|
karper [SGV (1914)]
III-4-2
|
19695 |
kast |
kast:
kas (L297p Belfeld)
|
kast [SGV (1914)]
III-2-1
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
katholiek (L297p Belfeld)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (L297p Belfeld)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24179 |
kauw |
dool:
dèèlke, dölke, daol (L297p Belfeld),
dooltje:
dèèlke, dölke, daol (L297p Belfeld),
kauwtje:
kauwke (L297p Belfeld)
|
kauw
III-4-1
|
17628 |
keel, strot |
strot:
schtröt (L297p Belfeld),
ṣtröd (L297p Belfeld)
|
strot [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kélsgaat (L297p Belfeld)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|