e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Berbroek

Overzicht

Gevonden: 1120
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoop van de korenhalm knoop: (mv knip)  knűp (Berbroek) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knorren krochen: kroxǝ (Berbroek) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot miscontent: [Iemand die] nooit tevreden is en zijn ontevredenheid uitdrukt.  miskontent (Berbroek), pruttelaar: [Iemand die] altijd afkeurt en dikwijls hetzelfde zegt.  preteleer (Berbroek), zemelfoes: [Iemand die] blijft overleggen en terwijl maar spreekt.  zemelfoes (Berbroek) Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4
knuppel, knots knuppel: knippel (Berbroek) hoe heet een korte dikke stok, b.v. om noten af te werpen. [ZND 28 (1938)] III-1-2
koe koe: kǫu̯ (Berbroek), kɛi̯ (Berbroek) Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s] I-11
koeherder koeherd: kǭi̯jāt (Berbroek) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koets (alg.) koets: kots (Berbroek) koets [ZND 28 (1938)] III-3-1
koffie caf: zjat kafe (Berbroek) kopje koffie [ZND 45 (1946)] III-2-3
kolk kolk: kolǝk (Berbroek) De holte in de bedding van de beek of de rivier achter het molenrad van onderslagmolens, veroorzaakt door de scheut van het water. Volgens Janssen (pag. 46) werd de kolk vroeger uitgegraven om de kracht van het water te breken en te beletten dat de sluiswerken ondermijnd werden. Zie afb. 71. [Vds 60; Jan 65; Coe 57; Grof 81] II-3
kom kom: koͅm (Berbroek, ... ) een kom, twee kommen (rond en diep) [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-2-1