26051 |
berrie |
ber(r)e:
bęrǝ (P053p Berbroek),
berrie:
bø̜r (P053p Berbroek)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
20416 |
beschuit met muisjes |
beschuit met muizenstront:
beschuit be muizestront (P053p Berbroek, ...
P053p Berbroek)
|
Beschuiten met muisjes [N 16 (1962)]
III-2-2, III-2-3
|
20629 |
beschuitpap |
beschuitenpap:
beschuitepap (P053p Berbroek)
|
Melk met beschuiten (beschuitepap, luiwijvenpap, romme met bestelle?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
vogelen:
vogǝlǝ (P053p Berbroek)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (P053p Berbroek)
|
Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4
|
34238 |
biestmelk |
biestmelk:
bismɛ.lǝk (P053p Berbroek)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenblader:
bitǝblǭǝr (P053p Berbroek)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
kurren:
kerǝ (P053p Berbroek)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bęj (P053p Berbroek)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
25522 |
bijbaksel |
kattekop:
kattekop (P053p Berbroek)
|
De vraagstelling in de enqu√™tevraag OB 2, 6 luidde: "Hoe werd de laatste deegrest verwerkt, indien er niet meer voldoende was voor een gans brood? Hoe heet wat men ermee bakte?" Het woordmateriaal valt uiteen in drie groepen. De eerste groep biedt dialectvarianten waarvan de betekenis is "appelbroodje" of "appel in deeg gerold", de tweede groep geeft een minder specifieke betekenis als "klein broodje" en de derde groep woorden heeft als betekenis voor de deegrest "zuurdeeg". Deze laatste groep is overgeheveld naar het lemma ''zuurdeeg''. Dit bakken van deegresten heeft tweeërlei functies: ten eerste het gerieven van de kinderen die ook iets willen meebakken en ten tweede het testen van de hittegraad van de oven (Weyns blz. 49 en 51). Het woordmateriaal uit dit lemma komt alleen uit Belgisch Limburg.' [OB 2, 6]
II-1
|