33097 |
nascharren, naoogsten |
kemmen:
kø̜mǝ (L429a Berg)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
van een persoon
krék (Q163p Berg),
juste:
van werk
dzjŭŭs (Q163p Berg),
zich op zijn stekje houden:
à hĭĕlt sĭĕg òp sə stèkskə (Q163p Berg)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q163p Berg)
|
Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nēmə (Q163p Berg),
pakken:
pakə (Q163p Berg)
|
nemen [ZND m] || pakken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
32853 |
nerf van de weide |
graslaag:
[gras]lǭx (L429a Berg)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L429a Berg)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
17698 |
nier |
nier:
nīr (Q163p Berg)
|
een nier [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lē̜x (L429a Berg),
mans:
mǫu̯s (L429a Berg)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
34154 |
niet drachtig |
muntig:
my.ntǝx (Q163p Berg)
|
[JG 1a, 1b; Gwn V, 4; monogr.]
I-11
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
slecht gestoken/gesteken:
slē̜xǝstē̜kǝ (Q163p Berg)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|