33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L192p Bergen)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
33693 |
vredewis |
tekenstokje:
tēkǝnstø̜kskǝ (L192p Bergen)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrīnt (L192p Bergen)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
het vriest te moojkes:
’t vrūūst zu mo-j-kes hin (L192p Bergen)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
vriezen:
vriēzen (L192p Bergen),
’t vrūūst (L192p Bergen)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] || vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
hebamme (du.):
hèbam (L192p Bergen),
vroed:
cf. WNT s.v. "vroede"in zelfst. gebruik; 1. Iemand die wijs, verstandig is
vrüüt (L192p Bergen),
vroedvrouw:
vroedvrouw (L192p Bergen)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vruchməs (L192p Bergen)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrou (L192p Bergen, ...
L192p Bergen)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
wijf:
wief (L192p Bergen)
|
vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
maaltje:
mø̜lkǝ (L192p Bergen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|