25114 |
bomijs |
rakelijs:
rakelijs (L192p Bergen)
|
ijs waaronder het water is weggelopen [DC 32 (1960)]
III-4-4
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
enne pels (L192p Bergen)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blond en blauw slaan:
blōnt ɛn blòu gəslāgə (L192p Bergen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18297 |
bontkraag |
bontkraag:
boont-kraag (L192p Bergen)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontmantel:
boontmaantel (L192p Bergen)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22552 |
boog |
pijlenboog:
piləmboͅ.əch (L192p Bergen)
|
boog [RND]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
boom:
buəm (L192p Bergen)
|
boom [RND]
III-4-3
|
18698 |
boordenknoopje |
boordenknoopje:
boorde-knûpke (L192p Bergen)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26178 |
bordveren |
veren:
veren (L192p Bergen)
|
De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68]
II-3
|
19563 |
borrelglaasje |
schopje:
inhoudsmaat: 1/4 dl
sxøͅpkə (L192p Bergen)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|