| 26538 |
lichtboom |
wip:
wip (L265c Beringe)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
| 26539 |
lichttouw, lichtkoord |
licht:
lext (L265c Beringe)
|
Het touw, de riem of de ketting waarmee de licht in werking wordt gesteld. Zie ook afb. 85. [N O, 23f; A 42A, 28; Vds 112; Jan 146; Coe 130; N D, 33 add.]
II-3
|
| 22750 |
lied, liedje |
liedje:
leṭjə (L265c Beringe)
|
liedje [RND]
III-3-2
|
| 26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L265c Beringe)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
| 20464 |
lijkbidder |
aanzegger:
aanzegger (L265c Beringe),
lijkaanzegger:
lijkaanzegger (L265c Beringe)
|
het overlijden aanzeggen; wat is de benaming voor de persoon die dat deed? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
| 20423 |
lijkweg |
lijkweg:
lijkweg (L265c Beringe)
|
Benaming voor de speciale weg die naar de begraafplaats leidde? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
| 33275 |
lijnzaadpap |
lijzemeeldrank:
lēzǝmɛ̄ǝldrāŋk (L265c Beringe)
|
De "pap", ofwel het vloeibare veevoer dat van lijnzaadmeel wordt gemaakt. De zegsman uit Maastricht merkt op dat de pap ook medicinale kracht heeft en gebruikt wordt om op een wond te leggen. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [RND 31; monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59]
I-5
|
| 20904 |
limonade |
limonade:
limmenade (L265c Beringe),
limonaat (L265c Beringe)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
| 18051 |
litteken |
lijkklauw:
[lijk + klauw], 2e el. volksetym.?
likklouw (L265c Beringe),
litteken:
litteiken (L265c Beringe)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijft de plaats ervan meestal zichtbaar. Die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|