24129 |
boompieper |
pieper:
pipər (L265c Beringe)
|
boompieper (15 net een verkleinde uitgave van zanglijster [019]; alleen op droog, open terrein met bomen; zang kanarieachtig in een korte stijg- en daalvlucht; niet zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33713 |
bos |
bos:
bos (L265c Beringe)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33644 |
bouwland |
`:
fē̜.ljtš (L265c Beringe),
akker:
akǝr (L265c Beringe)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
25963 |
bovenkruier |
bovenkruier:
bōvǝkrø̜jǝr (L265c Beringe)
|
Algemene benaming voor een molen met een draaibare kap. Zie ook afb. 7, 8 en 9. [N O, 32f; Sche 4; A 42A, 53add.; N O, 32c]
II-3
|
20140 |
box |
box:
nellie leupt al in de boks
boks (L265c Beringe),
nellie löpt al in de box
boks (L265c Beringe)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
25649 |
braak |
braak:
brāk (L265c Beringe)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|
24501 |
braambes |
bramelten:
brōͅməltə (L265c Beringe)
|
braam(bessen) [RND]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brōmǝlǝ (L265c Beringe)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
18034 |
braken |
braken:
brākǝ (L265c Beringe)
|
De houtachtige stengels van het vlas met behulp van een braak kneuzen en breken, zodat ze eraf vliegen. [N 48, 16a; monogr.]
II-7
|
21250 |
brief |
brief:
bre.əv (L265c Beringe)
|
brief [RND]
III-3-1
|