18197 |
broek: algemeen |
boks:
doe lups auch altied mèt de boks op de sjoon (L265c Beringe),
doe lups auch altied mèt ⁄n aafgezakde boks (L265c Beringe),
hae heel zien boks op mèt ⁄n lère reem (L265c Beringe),
hae hihl zien boks op meet einen laere rihm (L265c Beringe)
|
Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
riem:
hae heel zien boks op mèt ⁄n lère reem (L265c Beringe),
hae hihl zien boks op meet einen laere rihm (L265c Beringe)
|
Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
20769 |
brood |
brood:
broed (L265c Beringe),
broëd (L265c Beringe),
brôôt (L265c Beringe)
|
brood [DC 39 (1965)], [RND]
III-2-3
|
25500 |
broodoven |
oven:
ōvǝ (L265c Beringe),
ǫvǝ (L265c Beringe)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
bro̝̞̞wǝr (L265c Beringe)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
brø͂ͅk (L265c Beringe)
|
brug [RND]
III-3-1
|
24135 |
buizerd |
buizerd:
bøͅi̯zərt (L265c Beringe)
|
buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32933 |
bussel hooi |
bussel:
bø̜sǝl (L265c Beringe)
|
Samengebonden hoeveelheid hooi, klaar om opgeladen te worden. Het woordtype pak duidt wel op mechanische persing. De grondbetekenis van weeg is "samengedrukte massa"; de meest bekende betekenisontwikkeling is die van "witbrood". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 14, 115c; monogr.]
I-3
|
33131 |
bussel kort stro |
wis:
wēs (L265c Beringe)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
29338 |
bussel spinmateriaal |
pop:
pop (L265c Beringe)
|
Het bosje spinmateriaal in de spinnersschort en/of achter de riem dat nodig is voor het spinnen van een spindraad. Volgens de informant van L 265c had zijn moeder een bussel vlas tussen de schort bij het zittend spinnen met de ratel. [N 48, 47a]
II-7
|