e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herkauwen herkauwen: hǝrkǭwǝ (Beringen), hirken: herekǝ (Beringen), herkǝ (Beringen) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hermelijn hermelijn: hɛrməlijn (Beringen) hermelijn, grote wezel [ZND 48 (1954)] III-4-2
hersenen hersens: hersenə (Beringen), hɛrsəs (Beringen), horste: horstə (Beringen) de hersenen [ZND 01 (1922)] || de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] III-1-1
hert, ree hert: hērt (Beringen) hert [Willems (1885)] III-4-2
het einde van zijn leven de eind van zijn leven: d’ein van zijn leven (Beringen), het end van zijn leven: ’t ende van zən leve (Beringen), het laatste van zijn leven: ’t leste va ze leve (Beringen) op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)] III-2-2
het gras maaien (het) gras afdoen: t gras afdoen (Beringen) het gras afmaaien [ZND 35 (1941)] III-2-1
het hooi is binnen is af: ęs˱ af (Beringen), is binnen: es˱ benǝ (Beringen) Gevraagd werd naar de dialekt-weergave van de uitdrukking "Het hooi is binnen". In Q 100 vult de zegsman dan aan: "Het hooi is onder de pannen ... en den erme man is oet de sjuur." Het onderwerp van de gegeven uitdrukkingen is steeds: hooi. [N 14, 127] I-3
het kalf afdraaien afdraaien: afdrē̜jǝn (Beringen), av˱drē̜n (Beringen) Het kalf met mechanische middelen ter wereld helpen. [N 3A, 54a] I-11
het land aftreden aftreden: áftrēǝ (Beringen) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
het paard leiden leiden: lē̜i̯ǝ (Beringen) Het paard leiden of mennen door het met de teugels te sturen. Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [N 8, 100 en 101b; Wi 25; monogr.] I-10