| 18086 |
jicht |
jicht:
jicht (K358p Beringen)
|
jicht [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
| 20196 |
jong (bijv.nw.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (K358p Beringen),
jònk (K358p Beringen)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 27 (1938)]
III-2-2
|
| 20310 |
jong (bn.) |
jong:
znd 1 a-m; znd 27, 46;
jonk (K358p Beringen),
jònk (K358p Beringen)
|
jong; het kind is nog jong [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
| 21914 |
jong dat pas kan vliegen |
vlug jong:
vløchjo.ŋk (K358p Beringen)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 22027 |
jong dat pluimen begint te krijgen |
duivelshaar:
dyvəlshōͅr (K358p Beringen)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
nog kwak:
nog kwak (K358p Beringen)
|
jonge vogel die nog niet kan vliegen [ZND 36 (1941)]
III-4-1
|
| 24338 |
jong van een dier |
jong:
joͅŋk (K358p Beringen),
jǫŋk (K358p Beringen),
klein:
klęi̯n (K358p Beringen)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong ve dier [ZND 01 (1922)]
I-11, III-4-2
|
| 34025 |
jong van een rund |
jong:
joŋk (K358p Beringen),
jǫŋk (K358p Beringen)
|
[N 3A, 4]
I-11
|
| 34314 |
jong varken |
bag:
bax (K358p Beringen),
báx (K358p Beringen),
bagje:
baxskǝ (K358p Beringen),
big:
bex (K358p Beringen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
| 34551 |
jonge gans |
jong gansje:
joŋk ganskǝ (K358p Beringen),
klein gansje:
klɛi̯n ganskǝ (K358p Beringen)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|