e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klaveren in het kaartspel klaveren: klavərə bur (Beringen) Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)] III-3-2
kledij, kleren dingen: het dingen (Beringen), kledage: kleeägie (Beringen), klejazi (Beringen), klejāzī (Beringen), t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]: deŋə (Beringen), diŋə (Beringen), klīrə (Beringen) Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] III-1-3
kleefkruid miauwtje: -  miaken (Beringen) kleefkruid III-4-3
kleerborstel borstel: nə borsəl (Beringen), kleerborstel: kleërborstel (Beringen) een borstel (om kleren te borstelen) [ZND 22 (1936)] III-1-3
kleerkast kleerkast: klīrkas (Beringen), kleerschap: klīrsxap (Beringen), schap: sxap (Beringen) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kleerkist, kleerkoffer houteren kist: hau̯tərən kest (Beringen), houteren koffer: hau̯tərən koͅfər (Beringen), kist: kest (Beringen) Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)] III-2-1
kleermaker kleer-/kledermaker: klirmākǝr (Beringen), klīrmākǝr (Beringen), klīrmǭkǝr (Beringen) Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.] II-7
klei, leem klei: klaǝ (Beringen), kleigrond: klē̜gront (Beringen, ... ), leem: l ̇iǝm (Beringen), līǝm (Beringen), poldergrond: polǝrgront (Beringen), zware grond: zwou̯ǝrǝ gront (Beringen) Algemene benaming voor de taaie, kneedbare grondsoort die verwerkt wordt in de steen- of pannenfabriek of in de pottenbakkerij. Termen die klei aanduiden die voor specifieke doeleinden wordt gebruikt, zijn opgenomen in de lemmata ɛpotaardeɛ, ɛsteenbakkerskleiɛ en ɛdakpannenkleiɛ. In Nederland komen verschillende kleisoorten voor. De oudste kleilagen uit het Tertiair (Oligoceen) zijn de mariene afzettingen uit de Achterhoek en Twente. Deze vette en kalkhoudende leem is grijsachtig tot (licht)groenachtig of bruinachtig van kleur en wordt ook Rupelse of Boomse klei genoemd. De jongere rivierkleiafzettingen uit het Tertiair (Plioceen) komen voor in Limburg in plaatsen als Reuver (L 299), Swalmen (L 331) en Brunssum (Q 35). De bij Brunssum gevonden klei, die geelbakkend is, wordt gebruikt voor vuurvast materiaal. De klei bij Tegelen (L 270) en Belfeld (L 297) heeft zich tijdens de overgang van het Tertiair naar het Kwartair gevormd en bevindt zich in lagen van anderhalf tot vier meter onder het zand. Deze vette klei is uitermate geschikt voor dakpannen en greswaren. De in het zuiden van Nederlands Limburg aangetroffen l√∂ss tenslotte bestaat uit fijn materiaal dat door de wind werd aangevoerd. Deze kleisoort is mager en wordt gebruikt voor het vervaardigen van metselstenen (Janssen, pag. 22/23).' [N 27, 48; L 1a-m; S 21; monogr.] || Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8, II-8
kleigrond groene drift: grynə drift (Beringen), kleigrond: klēͅgront (Beringen), plakgrond: pleͅkgront (Beringen), poldergrond: poͅlərgroͅnt (Beringen) bruine, taaie Limburgse klei, vooral langs hellingen (kleefaarde?) [N 27 (1965)] || harde (leem)laag die het water slecht doorlaat [N 27 (1965)] || kleigrond, de vruchtbare grondsoort langs rivieren, beken en in polders (klei, leem, kommel?) [N 27 (1965)] III-4-4
klein paard dobbele poney: dǫbǝlǝ po`nē (Beringen), poney: po`nē (Beringen) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9