18562 |
korte overjas |
halve jas:
halvə jas (K358p Beringen)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26630 |
kortmeel |
kort:
kǫrt (K358p Beringen)
|
Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e]
II-3
|
34520 |
kortwieken |
afsnijden:
afsnē̜i̯ǝ (K358p Beringen),
kleinkrijgen:
klɛnkrē̜gǝ (K358p Beringen)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
lel:
lęl (K358p Beringen)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (K358p Beringen),
doffe e
de kester (K358p Beringen)
|
koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostgeͅngər (K358p Beringen),
køstgeͅŋər (K358p Beringen),
logeur (<fr.):
logeur (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] || kostganger [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaat (K358p Beringen)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrəmənājə (K358p Beringen),
Syst. Frings
karbənāi̯ə (K358p Beringen),
keͅrbənōͅi̯ (K358p Beringen),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (K358p Beringen)
|
Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
dompig (weer):
dompex (K358p Beringen),
mistig (weer):
mestex (K358p Beringen),
mestəx (K358p Beringen),
mistlucht:
mest loͅxt (K358p Beringen),
mistlucht.
mesloxt (K358p Beringen),
overtrokken:
overtrokken.
øvərtroͅkə (K358p Beringen),
stil (weer):
stel (K358p Beringen)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19276 |
koude drukte maken |
veel beslag maken:
veul beslag do over make (K358p Beringen)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|