25034 |
krassen |
bekretsen:
bekretsen (K358p Beringen),
krabben:
krabə (K358p Beringen)
|
krassen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
21031 |
kreeft |
krab:
ook in ZND 28, 048
krab (K358p Beringen),
krap (K358p Beringen),
kreeft:
krêft (K358p Beringen),
ook in ZND 28, 048
kreeft (K358p Beringen)
|
kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krīēkel (K358p Beringen),
krīkəl (K358p Beringen)
|
krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20708 |
krentenbol |
klein mikje:
Syst. Frings
klɛ̄n meͅkskə (K358p Beringen)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentəbruət (K358p Beringen),
krĭntebrūəd (K358p Beringen),
krentenmik:
Syst. Frings
krentəmek (K358p Beringen),
kreͅntəmeͅk (K358p Beringen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentemik (K358p Beringen),
krĭntemik (K358p Beringen)
|
krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18223 |
kreukelen |
stroppen:
hət stropt (K358p Beringen)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
permitteren:
permətērə (K358p Beringen)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kreunen:
kreunt (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
permitteren:
perməte:rə (K358p Beringen),
roepen:
røpt (K358p Beringen)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33831 |
kribbebijter |
kribbijter:
krebē̜.tǝr (K358p Beringen)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
26629 |
kriel |
kriel:
kril (K358p Beringen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|