e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
krassen bekretsen: bekretsen (Beringen), krabben: krabə (Beringen) krassen [ZND 01 (1922)] III-4-4
kreeft krab: ook in ZND 28, 048  krab (Beringen), krap (Beringen), kreeft: krêft (Beringen), ook in ZND 28, 048  kreeft (Beringen) kreeft [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-2-3
krekel krekel: krīēkel (Beringen), krīkəl (Beringen) krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
krentenbol klein mikje: Syst. Frings  klɛ̄n meͅkskə (Beringen) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenbrood: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krentəbruət (Beringen), krĭntebrūəd (Beringen), krentenmik: Syst. Frings  krentəmek (Beringen), kreͅntəmeͅk (Beringen), verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  krentemik (Beringen), krĭntemik (Beringen) krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreukelen stroppen: hət stropt (Beringen) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kreunen permitteren: permətērə (Beringen) kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-4
kreunen van de pijn kreunen: kreunt (Beringen, ... ), permitteren: perməte:rə (Beringen), roepen: røpt (Beringen) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)] III-1-2
kribbebijter kribbijter: krebē̜.tǝr (Beringen) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
kriel kriel: kril (Beringen) Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e] II-3