21478 |
liniaal |
regel:
ne regel (K358p Beringen)
|
Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
34091 |
linkerachterkwartier |
achterste kwartier links:
axtǝrstǝ kǝtīr leŋs (K358p Beringen),
achterste linkse schuif:
axtǝrstǝ leŋsǝ sxø̜̄f (K358p Beringen)
|
Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b]
I-11
|
34090 |
linkervoorkwartier |
voorste kwartier links:
vørstǝ kǝtir leŋs (K358p Beringen),
voorste linkse schuif:
vø̄rstǝ leŋsǝ sxø̜̄f (K358p Beringen)
|
Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a]
I-11
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkse poot:
ne linksche poèt (K358p Beringen),
linkse, een -:
ne linksche (K358p Beringen)
|
iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijwaad:
lē̜vǝt (K358p Beringen),
linnen:
lenǝ (K358p Beringen),
linǝ (K358p Beringen)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
17617 |
lip |
lip:
luppen (K358p Beringen),
lyp (K358p Beringen),
løp (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
lip [RND], [ZND 01 (1922)] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
løp (K358p Beringen)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
24541 |
lis (alg.) |
lis:
lais (K358p Beringen)
|
lis [ZND 29 (1938)]
III-4-3
|
18051 |
litteken |
litteken:
laetikə (K358p Beringen),
letīkə (K358p Beringen),
letīəkə (K358p Beringen),
lettieken (K358p Beringen)
|
Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
beuken:
bø̄kǝ (K358p Beringen)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|