e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
liniaal regel: ne regel (Beringen) Een liniaal (om rechte lijnen te trekken). [ZND 30 (1939)] III-3-1
linkerachterkwartier achterste kwartier links: axtǝrstǝ kǝtīr leŋs (Beringen), achterste linkse schuif: axtǝrstǝ leŋsǝ sxø̜̄f (Beringen) Het kwartier van de uier links achter. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116b] I-11
linkervoorkwartier voorste kwartier links: vørstǝ kǝtir leŋs (Beringen), voorste linkse schuif: vø̄rstǝ leŋsǝ sxø̜̄f (Beringen) Het kwartier van de uier links voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116a] I-11
linkshandig persoon linkse poot: ne linksche poèt (Beringen), linkse, een -: ne linksche (Beringen) iemand die meestal zijn linkerhand gebruikt: het is een ... [ZND 37 (1941)] III-1-2
linnen, linnengoed lijwaad: lē̜vǝt (Beringen), linnen: lenǝ (Beringen), linǝ (Beringen) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
lip lip: luppen (Beringen), lyp (Beringen), løp (Beringen, ... ) lip [RND], [ZND 01 (1922)] || rode lippen [ZND 30 (1939)] || Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
lip van een hoefijzer lip: løp (Beringen) Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.] II-11
lis (alg.) lis: lais (Beringen) lis [ZND 29 (1938)] III-4-3
litteken litteken: laetikə (Beringen), letīkə (Beringen), letīəkə (Beringen), lettieken (Beringen) Als een wond of zweer is genezen, blijt de plaats ervan meestal zichtbaar. die plek noemt men dan een .... (Nederl. litteken). [ZND 49 (1958)] || een litteken [ZND 37 (1941)] || litteken [ZND 01 (1922)], [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
loeien van de koe in het algemeen beuken: bø̄kǝ (Beringen) [N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.] I-11