e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loeien van de koe van pijn beuken: bø̄kǝ (Beringen) [N 3A, 5e] I-11
loenje guide: gīdǝ (Beringen), teugel: tø̄.gǝl (Beringen) Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31] I-10
lof lof: ət l^oͅf (Beringen) het lof [RND] III-3-3
long long: loŋ (Beringen) long [ZND 01 (1922)] III-1-1
longen licht (enk): lext (Beringen), longen: (enk)  loŋ (Beringen) De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b] I-11
loodgieter loodgieter: luǝt˲gētǝr (Beringen) Ambachtsman die vroeger vooral zink en blik bewerkte, loden buizen maakte en herstelde, dakgoten en regenpijpen plaatste en repareerde en, zo blijkt uit de antwoorden van de zegslieden, soms ook waterpompen aanlegde. Tegenwoordig installeert en repareert hij vooral sanitaire installaties en verwarmingstoestellen. Zie ook het lemma "zinkbewerker". Het woord pompenmaker werd in Venray (L 210) en omstreken ook gebruikt als benaming voor een koperslager. Zie ook het lemma "koperslager". [N 64, 161a; L 34, 17a-b; monogr.] II-11
loodzand duinlaag: dø̜̄nlǫǝx (Beringen), zandlaag: zantlǭx (Beringen) De loodgrijze zandlaag onder de heizode. [N 27, 17] I-8
loof van de bieten afplukken afbladeren: afblārǝ (Beringen), afkoppen: afkǫpǝ (Beringen) Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.] I-5
looi looi: lūj (Beringen) Looistof. Fijngemalen eikebast of run waarmee men leer bewerkt. [S; L 1a-m] II-10
looien looien: lūjǝ (Beringen) Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.] II-10