33025 |
mais oogsten |
plukken:
plø̜kǝ (K358p Beringen)
|
De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.]
I-4
|
32994 |
maiskolf |
kolf:
kǫlǝf (K358p Beringen)
|
Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.]
I-4
|
26638 |
malooi |
bak:
bák (K358p Beringen),
meelzak:
[meel]zák (K358p Beringen),
molenzak:
mø̄.lǝzák (K358p Beringen),
zak:
zák (K358p Beringen)
|
De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
20205 |
man |
mens:
dɛ.i mins (K358p Beringen),
hoe hēit dei mins (K358p Beringen),
hu hɛt dɛə mins (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
mins (K358p Beringen),
vent:
vɛ͂.nt (K358p Beringen)
|
die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
18422 |
manchet |
manchet:
manšeͅt (K358p Beringen),
mašeͅtə (K358p Beringen)
|
manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18700 |
manchetknoop |
manchetknop:
manšeͅtknoͅpə (K358p Beringen),
manchetknopje:
mašətknəpkə (K358p Beringen)
|
manchetknoopjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26825 |
mand |
mand:
mān (K358p Beringen)
|
De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.]
II-12
|
33768 |
manen |
manen:
mǭǝnǝ (K358p Beringen)
|
Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21]
I-9
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
maŋke:rə (K358p Beringen)
|
mankeren [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bok:
bok (K358p Beringen),
bǫk (K358p Beringen)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|