e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mais oogsten plukken: plø̜kǝ (Beringen) De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.] I-4
maiskolf kolf: kǫlǝf (Beringen) Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4
malooi bak: bák (Beringen), meelzak: [meel]zák (Beringen), molenzak: mø̄.lǝzák (Beringen), zak: zák (Beringen) De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.] II-3
man mens: dɛ.i mins (Beringen), hoe hēit dei mins (Beringen), hu hɛt dɛə mins (Beringen, ... ), mins (Beringen), vent: vɛ͂.nt (Beringen) die man [ZND 01 (1922)] || man [RND], [RND] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)] III-3-1
manchet manchet: manšeͅt (Beringen), mašeͅtə (Beringen) manchet, vaste mouwboord van een overhemd [N 23 (1964)] III-1-3
manchetknoop manchetknop: manšeͅtknoͅpə (Beringen), manchetknopje: mašətknəpkə (Beringen) manchetknoopjes [N 23 (1964)] III-1-3
mand mand: mān (Beringen) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
manen manen: mǭǝnǝ (Beringen) Het lange nekhaar bij een paard. Paarden worden vaak onderscheiden naar de kleur van de manen (zie paragraaf 4.1). Zie afbeelding 2.13. [JG 1a, 1b; N 8, 21] I-9
mankeren mankeren: maŋke:rə (Beringen) mankeren [ZND 01 (1922)] III-1-2
mannelijk jong van de geit bok: bok (Beringen), bǫk (Beringen) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12