e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannenkleren mansdingen: mansdiŋə (Beringen), manskleren: mansklīr (Beringen) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mannenonderhemd manslijfje: manslefkə (Beringen), onderlijfje: onərleͅfkə (Beringen) onderhemd voor mannen [N 25 (1964)] III-1-3
mantelpak kostuumpje: kostøməkə (Beringen), vrouwluikostuum: vrøͅlikoͅstøm (Beringen) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3
maretak maretak: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  marətak (Beringen), meiretak (Beringen), waterscheut: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  waterscheut (Beringen) maretak [ZND 01 (1922)] III-4-3
markt markt: dwɛ̄rs øvərə mɛrt (Beringen), in `t midden van de mert (Beringen), mɛrt (Beringen) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer marber: marber (Beringen, ... ), marmer: marmerə be:lt (Beringen), marmər (Beringen, ... ) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: marmerə be:lt (Beringen) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
marter fluwijn: steenmarter  flywijn (Beringen), marter: steenmarter  marter (Beringen) marter, soort [ZND 48 (1954)] III-4-2
masker mombakkes: ə mombakəs (Beringen), mondbakkes: mondbakkes (Beringen), mondbakəs (Beringen), montbakəs (Beringen) Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)] || Masker. [ZND 01 (1922)] III-3-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Beringen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4