e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met een priktol spelen -> een priktol bovenhands uitwerpen doppenklieven: Men maakt een cirkel op den handen gevormd en doet de doppen daar in draaien. De kinderen trachten nu met hun dop de ander hun draaiende doppen te klieven. Loopt de dop niet buiten de cirkel dan moet hij blijven liggen tot een ander hem er uit werpt met zijn dop.  doppenklieven (Beringen) Welke bijzondere spelen doen de kinderen met de priktol? Beschrijf kort. [ZND 16 (1934)] III-3-2
met opgeheven staart rondlopen biezen: bezǝ (Beringen), bizǝ (Beringen) [N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
met paard en kar rijden varen: vā.rǝ (Beringen) [JG 1b, 2c; N 8, 100; Wi 33; monogr.] I-10
met paard en koets rijden, paardrijden rijden: rāǝ (Beringen), uitrijden: ø̜trē̜ǝ (Beringen) Het paard besturen als het voor de koets gespannen is, of als het als rijdier gebruikt wordt. Deze twee begrippen worden terminologisch niet onderscheiden. [JG 1a, 1b; Wi 29; monogr.] I-10
met staande kar varen met de staande kar varen: męt ˲dǝ stø̜ndǝ kɛ̄r vā.rǝ (Beringen) Met één paard en twee of drie karren rijden. Als men met twee karren rijdt, haalt het paard met de ene kar een lading bij, terwijl de tweede kar ontladen wordt. Als men met drie karren rijdt, is men, terwijl het paard met een eerste kar onderweg is, op de ene plaats een tweede kar aan het laden en op de andere een derde aan het ontladen. [JG 1a, 1b] I-10
met tegenzin tegen heug en meug: tēgeͅn høx eͅn møx (Beringen) tegen heug en meug [ZND 01 (1922)] III-1-4
met tussenpozen regenen bijzen: beͅisə (Beringen), heisen.  bejəsə (Beringen) regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)] III-4-4
met vuur spelen met vuur spelen: me vuur spelen es prekkeleus (Beringen) Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2
metalen broeibak kuip: kø̜̄ǝp (Beringen) De metalen bak waarin heet water wordt gegoten. In dit water wordt het varken geheel ondergedompeld om de haren los te weken. [N 28, 21; Veldeke 37, 36] II-1
metalen deel van de mathaak haak: hǭk (Beringen), pikhaak: pekhǭk (Beringen) De licht gebogen ijzeren tand van de mathaak. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4