e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechtervoorkwartier voorste kwartier rechts: vørstǝ kǝtīr ręxs (Beringen), voorste rechtse schuif: vø̄rstǝ ręxsǝ sxø̜̄f (Beringen) Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c] I-11
reeks, rij rij: re (Beringen) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reepje overschietend gras (het gras) half laten staan: half lǝtǝ støn (Beringen) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
refrein refrein: refrein (Beringen, ... ) Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)] III-3-2
regels richels: rixǝls (Beringen), ręxǝls (Beringen), rijbanden: ręjbānǝ (Beringen) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: den regen (Beringen), re:gər (Beringen), regər (Beringen), règər (Beringen), regen.  règər (Beringen) regen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: rigəbóx (Beringen), règərbóg (Beringen) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bijsje: beͅiskə (Beringen), beiske.  beͅskə (Beringen) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: règərə (Beringen), régənə (Beringen) regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas impermable (fr.): empeͅrmeabəl (Beringen), regenjas: regerjas (Beringen), vrəlīrēgərjas (Beringen) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3