34092 |
rechtervoorkwartier |
voorste kwartier rechts:
vørstǝ kǝtīr ręxs (K358p Beringen),
voorste rechtse schuif:
vø̄rstǝ ręxsǝ sxø̜̄f (K358p Beringen)
|
Het kwartier van de uier rechts voor. In de vraagstelling stond erbij wat betreft de positie van de kwartieren "van achteren gezien". [N 3A, 116c]
I-11
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
re (K358p Beringen)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
(het gras) half laten staan:
half lǝtǝ støn (K358p Beringen)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
30179 |
regels |
richels:
rixǝls (K358p Beringen),
ręxǝls (K358p Beringen),
rijbanden:
ręjbānǝ (K358p Beringen)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
den regen (K358p Beringen),
re:gər (K358p Beringen),
regər (K358p Beringen),
règər (K358p Beringen),
regen.
règər (K358p Beringen)
|
regen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
rigəbóx (K358p Beringen),
règərbóg (K358p Beringen)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijsje:
beͅiskə (K358p Beringen),
beiske.
beͅskə (K358p Beringen)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
règərə (K358p Beringen),
régənə (K358p Beringen)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
impermable (fr.):
empeͅrmeabəl (K358p Beringen),
regenjas:
regerjas (K358p Beringen),
vrəlīrēgərjas (K358p Beringen)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|