e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaberdijnen rijden: puntje op de e tussen de d en de n en de e tussen de r en de j  skabərdēnərejə (Beringen) Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
schaduw, lommer koeleschaai: u als in duwen  we zitten in de kuleschaai (Beringen), schaai: schááj (Beringen) schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schafttijd schofttijd: sxuftɛ.t (Beringen) schafttijd [RND] III-3-1
schapenboer schaapsboer: sxǭbzbū.r (Beringen) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapenvet reuzel: Syst. Frings  rø̄zəl (Beringen), schapenvet: Syst. Frings  sxōəpəvɛt (Beringen) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxǭps[stal] (Beringen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝ (Beringen), dabǝn (Beringen) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede hoos: hōs (Beringen), messenschede: meͅsəsxēdə (Beringen) schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
schede van de koe vazel: vā.zǝl (Beringen) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel zien lonken: Bet: scheel kijken om te zien wat anderen willen verborgen houden, b.v. onder den rand van een hoed uitlonken.  lonken (Beringen) lonken (uitspraak en betekenis) [ZND 37 (1941)] III-1-1