18185 |
schoenveter |
nestel:
nessel (K358p Beringen),
nestel (K358p Beringen),
nesəl (K358p Beringen),
neͅstəl (K358p Beringen),
neͅsəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
nèssel (K358p Beringen),
staartel:
stettel (K358p Beringen)
|
nestel (van een schoen) [ZND B1 (1940sq)] || schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (K358p Beringen),
sxǫfǝl (K358p Beringen),
schoffeltje:
sxofǝlkǝ (K358p Beringen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (K358p Beringen),
sxǫfǝlǝ (K358p Beringen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33307 |
schoffelmachine |
schoffelaar:
sxǫfǝlē̜r (K358p Beringen),
schoffelmachientje:
sxofǝlmǝšīnǝkǝ (K358p Beringen)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
33782 |
schoft |
schoft:
sxǫft (K358p Beringen)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33970 |
schoftriem |
rugriem:
rø̜qrīm (K358p Beringen)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (K358p Beringen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
slagen:
slāgǝ (K358p Beringen)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
20649 |
schol |
schol:
schol (K358p Beringen)
|
schol [Willems (1885)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
schommel:
schommel (K358p Beringen),
suur:
een suur (K358p Beringen),
en suur (K358p Beringen),
ən sur (K358p Beringen)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. [Willems (1885)]
III-3-2
|