e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steel, stengel stengel: steͅŋəl (Beringen) steel ve plant [Goossens 1b (1960)] III-4-3
steenachtige grond keitjesgrond: kē̜kǝsgront (Beringen), steengrond: stiǝngront (Beringen) Grond die vol stenen of kiezel zit. [N 27, 32; N 11, 2d; N 27, 31; A 10, 4] I-8
steenkool kool: kool (Beringen, ... ) steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)] III-2-1
steiger stelling: stęlǝŋ (Beringen) De langs het bouwwerk opgetrokken stellage, bestaande uit houten of metalen palen en planken, waarop de metselaar staat tijdens zijn werkzaamheden. Een enkele houten steiger wordt opgebouwd uit verticaal geplaatste palen, de 'staanders', die enigszins hellend naar de muur in of op de grond geplaatst worden. Hieraan worden horizontaal met behulp van steigertouwen de 'aanbinders' gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Over de kortelingen worden de steigerplanken gelegd die de steigervloer vormen. Bij steigers waarvan de werkvloeren hoger dan 2,50 m boven de begane grond liggen, worden leuningen en kantplanken aangebracht. Vervolgens worden langs de buitenkant van de staanders langsschoren bevestigd. In het Standaardnederlands is het woord 'steiger' mannelijk, in een aantal plaatsen in met name Nederlands Limburg echter onzijdig. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een onzijdig genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [S 35; L B1, 172; N 32, 1a; N 32, 1c; monogr.; N 32, 2e] II-9
stelen stelen: ste.lə (Beringen), stêle (Beringen) stelen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-3-1
stelt stelt: ne staelt (Beringen), ne stēlt (Beringen) Stelt. [Willems (1885)] III-3-2
stenen pot, keulse pot kroeg: krux (Beringen), pot: pot (Beringen), poͅt (Beringen) een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
stengel, steel stengel: stęŋǝl (Beringen) Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
steunhoutjes tussen steel en balk stok: stǫk (Beringen), strever: strēver (Beringen) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
stiekem geheim: ook materiaal znd 1u, 65  gəhɛ̄m (Beringen) geniepig [ZND 01 (1922)] III-1-4