19503 |
stofdoek |
stofvod:
stof˃voͅt (K358p Beringen)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
18357 |
stoffen pantoffel |
slof:
sloffe (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
slofə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
matrak:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen. Cf. VD s.v. "matrak"(gew.) knuppel, gummistok
matrak (K358p Beringen),
stok:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
stok (K358p Beringen),
zweep:
znd 23, 60c;
zwi-jəp (K358p Beringen),
zwieëp (K358p Beringen)
|
gard (stok) [ZND 01 (1922)] || stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|
18683 |
stola |
sjaal:
šal (K358p Beringen),
stola (lat.):
stola (K358p Beringen)
|
stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19559 |
stolp |
kazenstolp:
kēsətoͅlp (K358p Beringen)
|
kaasstolp [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34075 |
stomphoorns |
kapotte hoorns:
kapǫtǝ hōrǝs (K358p Beringen)
|
Afgebrokkelde of slecht ontwikkelde hoorns. [N 3A, 106c]
I-11
|
20641 |
stoofvlees, zuurvlees |
marinade:
Syst. Frings
marināt (K358p Beringen)
|
Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33419 |
stookgat van de oven |
oven:
[oven] (K358p Beringen),
ovenbakkes:
[oven]bakǝs (K358p Beringen)
|
De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b]
I-6
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
bakhuis:
[bakhuis] (K358p Beringen),
kookkot:
kōkkǫt (K358p Beringen),
stalhoek:
stalhok (K358p Beringen)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|
31626 |
stoot |
stoot:
%%meervoud%%
stuǝtǝ (K358p Beringen)
|
Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.]
II-11
|