18057 |
bloeden |
bloeden:
bloijə (K358p Beringen)
|
bloeden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
22057 |
bloedluis |
bloedluis:
blutlø͂ͅs (K358p Beringen),
blutlø͂ͅəs (K358p Beringen)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedpens:
blutpens (K358p Beringen),
bloedworst:
blutworst (K358p Beringen),
pens:
pɛ.ns (K358p Beringen),
Syst. Frings
peͅns (K358p Beringen),
pɛns (K358p Beringen)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)], [ZND 21 (1936)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
blūtzūgər (K358p Beringen),
echel:
eͅxəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
ɛxəl (K358p Beringen)
|
bloedzuiger [ZND 01 (1922)], [ZND 33 (1940)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24470 |
bloei |
bloei:
blui̯ (K358p Beringen),
bloem:
blǫm (K358p Beringen)
|
Opgaven voor de uitdrukking "in (de) bloei staan"; het zelfstandig naamwoord. [L 32, 76; monogr.]
I-4
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blui̯ǝn (K358p Beringen),
blø̄n (K358p Beringen),
blø̜̄n (K358p Beringen),
in volle bloem staan:
(-) stiet in volle blom (K358p Beringen),
(-) stit en voͅllə blom (K358p Beringen)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.] || in bloei staan [ZND 32 (1939)]
I-4, III-4-3
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (K358p Beringen),
Syst. Frings
bloͅm (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-3, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (K358p Beringen)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
bloemenhof:
bloemenhof (K358p Beringen)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
knop:
knop (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|