34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (K358p Beringen),
bēr (K358p Beringen),
bīr (K358p Beringen)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
vōŋk (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
voͅŋk (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
voogd:
voogt (K358p Beringen)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kloten:
īmant klūətə (K358p Beringen)
|
iemand foppen [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
29951 |
voorhamer |
voorhamel:
vørhamǝl (K358p Beringen)
|
Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.]
II-11
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
veurhut (K358p Beringen),
ə orə va zɛ vørhyt (K358p Beringen)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tin (K358p Beringen),
voorklauw:
vø̄rklō (K358p Beringen)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
voorknie:
vø̄rknęi̯ (K358p Beringen)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
17852 |
vooroverduikelen |
een huppelepan maken:
hūpələpan mākə (K358p Beringen),
over zijn kop tuimelen:
øvər zene kop tuimele (K358p Beringen)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
33206 |
voorrooien |
peuteren:
pø̄tǝrǝ (K358p Beringen)
|
Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20]
I-5
|