17765 |
borstkas |
borst:
borst (K358p Beringen),
ich hɛm nə ka: op də borst (K358p Beringen)
|
borst [ZND 01 (1922)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǫrstnęt (K358p Beringen)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bǫrstrim (K358p Beringen)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
lijfje:
lefkə (K358p Beringen),
wambuis:
waməs (K358p Beringen)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18602 |
borstrok (voor vrouwen) |
cache-corsetje (<fr.):
kaskoͅrseͅkə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
suppe:
Suppe. WNT: zie sub hanssop: De tot eene koppeling geworden eigennaam Hans Sop, vertaling van hd. Has Supp(e), de naam van eene komische tooneelfiguur die ontleend is aan de Franschen Jean Potage.
səpə (K358p Beringen)
|
borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18248 |
borstspeld |
broche (fr.):
Broche.
broš (K358p Beringen),
toespeld:
Toespeld.
tuspel (K358p Beringen)
|
speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18323 |
borststuk van een schort |
boezem:
boezem (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
buzəm (K358p Beringen),
būzəm (K358p Beringen)
|
borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33968 |
borsttuig |
voorste borstgetuig:
vø̄rstǝ bǫrst˲gǝtø̄x (K358p Beringen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
18528 |
borstzak(je) |
bovenbuideltje:
bōvəbøͅlkə (K358p Beringen),
tasje:
teͅskə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33713 |
bos |
bos:
bo.s (K358p Beringen),
bǫs (K358p Beringen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|