33295 |
braambessen |
braamberen:
brǫmbērǝ (K358p Beringen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
doorn:
darun (K358p Beringen),
doornen:
dyn (K358p Beringen),
doornenbraak:
diumebraak (K358p Beringen)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broͅ:jə (K358p Beringen),
vleəs [broͅjə (K358p Beringen),
vlīeësch broiën (K358p Beringen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
kotsen:
kotsə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen),
[gewonde volk]
kotsen (K358p Beringen),
[plat, gemeen]
køtsə (K358p Beringen),
over tongeren gaan:
[schertsend]
over Tongeren gaan (K358p Beringen),
overgeven:
overgeven (K358p Beringen),
spuwen:
spowə (K358p Beringen),
[gewoon]
spouwen (K358p Beringen)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] || overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bromberenvlaai:
Syst. Frings
broͅmbērəvlāi̯ə (K358p Beringen)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brandblor (K358p Beringen)
|
een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branǝn (K358p Beringen),
brānə (K358p Beringen)
|
branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32]
II-1, III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
branthoit (K358p Beringen),
branthōt (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
klein hout:
kleͅn hōt (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
kleinhout:
klen hoot (K358p Beringen),
klompjes:
klømkəs (K358p Beringen),
stoofhoot:
stofhot (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
stoofhoot (K358p Beringen),
stoofhout:
stoofhoot (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
stōfhōt (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout (in brokjes) [ZND B1 (1940sq)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantmȳr (K358p Beringen),
schouwmuur:
sxōmȳr (K358p Beringen)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
brandnetel:
brantnietel (K358p Beringen),
brantnitǝl (K358p Beringen),
netel:
nietel (K358p Beringen),
nītǝl (K358p Beringen)
|
(brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|