e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braambessen braamberen: brǫmbērǝ (Beringen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik doorn: darun (Beringen), doornen: dyn (Beringen), doornenbraak: diumebraak (Beringen) braam (struik) [ZND 32 (1939)] III-4-3
braden braden: broͅ:jə (Beringen), vleəs [broͅjə (Beringen), vlīeësch broiën (Beringen) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-3
braken kotsen: kotsə (Beringen, ... ), [gewonde volk]  kotsen (Beringen), [plat, gemeen]  køtsə (Beringen), over tongeren gaan: [schertsend]  over Tongeren gaan (Beringen), overgeven: overgeven (Beringen), spuwen: spowə (Beringen), [gewoon]  spouwen (Beringen) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] || overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)] III-1-2
bramenvlaai bromberenvlaai: Syst. Frings  broͅmbērəvlāi̯ə (Beringen) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandblor (Beringen) een blaar (wanneer men zich heeft verbrandt) [ZND 32 (1939)] III-1-2
branden branden: branǝn (Beringen), brānə (Beringen) branden [ZND 01 (1922)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brandhout brandhout: branthoit (Beringen), branthōt (Beringen, ... ), klein hout: kleͅn hōt (Beringen, ... ), kleinhout: klen hoot (Beringen), klompjes: klømkəs (Beringen), stoofhoot: stofhot (Beringen, ... ), stoofhoot (Beringen), stoofhout: stoofhoot (Beringen, ... ), stōfhōt (Beringen, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 22 (1936)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout (in brokjes) [ZND B1 (1940sq)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandmuur: brantmȳr (Beringen), schouwmuur: sxōmȳr (Beringen) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel brandnetel: brantnietel (Beringen), brantnitǝl (Beringen), netel: nietel (Beringen), nītǝl (Beringen) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3