25373 |
doden |
slachten:
slaxtǝ (K358p Beringen)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
18252 |
doek |
doek:
doek (K358p Beringen),
dok (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
dook (K358p Beringen)
|
doek [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
een witte doek (K358p Beringen),
ne witten dook (K358p Beringen)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
duiver:
doe:vər (K358p Beringen),
kropper:
kropper (K358p Beringen)
|
duif, mannetje [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kār (K358p Beringen)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kelver:
dǫlǝ kęlǝvǝr (K358p Beringen),
dolle kervel:
dǫlǝ kē̜rǝvǝl (K358p Beringen),
wilde kelver:
welǝ kęlǝvǝr (K358p Beringen)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
dompelen (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
in het water soppen:
in ⁄et water soppe (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
onderstampen:
onərstampə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen,
K358p Beringen),
soppen:
in d water soppe (K358p Beringen),
in d water sopə (K358p Beringen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
donderen (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
dondərə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
donərə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
doͅndərə (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
grommelen:
grammələ (K358p Beringen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
doͅndər koͅpə (K358p Beringen),
donderkoppen.
doͅndərkoͅpən (K358p Beringen),
dondertorens:
dondertorens (K358p Beringen),
dondərtorəns (K358p Beringen),
ps. omgespeld volgens Frings.
doͅndərtorəns (K358p Beringen)
|
donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
donder (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
donər (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
doͅndər (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|