21318 |
gejoel |
gelul:
gəloͅl (K358p Beringen),
laweit:
lawēt (K358p Beringen)
|
gejoel [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
24483 |
geknotte wilg |
sonk:
sink (K358p Beringen),
sonkbol:
sink(bol) (K358p Beringen),
sinkbol (K358p Beringen),
strinkbol:
strinkbol (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
knotwilg [ZND 36 (1941)] || knotwilg (de boom, vooral een wilg, waarvan de takken afgehakt werden en waarop dan dunne twijgen uitschieten. Ze staan vooral langs sloten) [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
20690 |
gekookte hersens |
hosselen:
Syst. Frings
hoͅsələ (K358p Beringen)
|
Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17580 |
gekruld haar |
krullen:
krollen (K358p Beringen)
|
hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
saentə (K358p Beringen),
geld:
ge mut geld hemme veur te kunne betale (K358p Beringen),
gelt (K358p Beringen),
gij moet geld hebben voor kunnen te betalen (K358p Beringen),
ich zai me geld kwait (K358p Beringen),
ich zen mè geld kwèt (K358p Beringen),
ich zen mè gled verlore (K358p Beringen),
xɛld (K358p Beringen)
|
geld [RND], [ZND 14 (1926)] || Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || kluit (geldstuk) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koehoedertje:
gemeenschappelijke naam 112a en 12b: Kwikstetje
koeihuërke (K358p Beringen)
|
kwikstaart, geel (Motacilla flava flava L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
boontjes:
būnkǝs (K358p Beringen),
lupinen:
ly`pinǝ (K358p Beringen)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
33239 |
gele voederwortel |
paardspoten:
pi̯ē̜ǝrspūtǝ (K358p Beringen)
|
Daucus carota L. In de genoemde vragenlijst is gevraagd naar twee variëteiten naast de algemene benaming winterwortel die in het vorige lemma ter sprake kwam. Hier is alleen opgenomen hetgeen afwijkend is van lemma Winterwortel. Lobbericher naar het Rijnlands dorpje Lobberich. [N Q, 6b; monogr.]
I-5
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelaēke (K358p Beringen),
trekken:
trikə (K358p Beringen)
|
gelijken [ZND 25 (1941)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
gəlu:əf (K358p Beringen),
hè heet zè geluuëf verlore (K358p Beringen),
Hɛ het ze gəluōͅf vərlorə (K358p Beringen)
|
Geloof. [ZND 01 (1922)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|