19482 |
pollepel |
potlepel:
poͅtlēpəl (K358p Beringen),
soeplepel:
soͅplēpəl (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18292 |
polsmof |
handmofje:
hantmø.fkə (K358p Beringen),
mof:
moff (K358p Beringen),
moͅf (K358p Beringen),
mofje:
mofkes (K358p Beringen)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] || polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
pommelee:
pomǝ`lē (K358p Beringen)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
25382 |
pompen |
pompen:
pōmpǝ (K358p Beringen),
pǫmpǝ (K358p Beringen)
|
Eén van de poten bewegen om zo het bloed beter te laten uitstromen nadat de keel van het dier is doorgesneden. [N 28, 14; monogr.]
II-1
|
18504 |
pompon van een muts |
floche (fr.):
floiš (K358p Beringen),
fləs (K358p Beringen)
|
pluim van een muts [floes] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21536 |
ponder |
nuisel:
wao‹g\\: wegen
neͅsəl (K358p Beringen),
ponder:
punner
pønər (K358p Beringen)
|
Weeginstrument met trekveerwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
19957 |
poort |
poort:
pōrt (K358p Beringen)
|
Opgenomen zijn de benamingen die de poort in het algemeen. Zie ook de lemmata "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en "schuurpoort" (3.1.2). Zie de afbeeldingen 22, (a) ronde poort; 23, (b) rechthoekige poort; en 24, (c) details van de poort. In de toegevoegde klankkaart zijn de lengte van klinker en de gevallen van pseudo-klankverschuiving van de slot-t aangegeven. Zie afbeelding 18. [N 7, 48a; JG 1a, 1b; A 10, 7a en 7b; L A2, 286; L 5, 56; L 12, 5; R (s]
I-6
|
33796 |
poot |
poot:
puǝt (K358p Beringen
[(mv puǝtǝ)]
)
|
Tussen haakjes de meervoudsvorm. [JG 1a, 1b]
I-9
|
33172 |
pootgoed, pootaardappelen |
plantgoed:
pla.nt˲gut (K358p Beringen),
plantgoedpatatten:
pla.nt˲gut[patatten] (K358p Beringen),
plantpatatten:
plãnt[patatten] (K358p Beringen)
|
Mooie aardappelen worden apart gehouden om in het volgend seizoen gepoot te worden, als pootaardappelen. Pootaardappelen mogen niet te groot en niet te klein zijnen er mogen veel ogen in zitten. Ze worden op een koele plaats, in de kelder, bewaard. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen voor aardappel, zie het lemma Aardappel. [N M, 15; JG 1a; L 40, 55; monogr.; add. uit N M, 22]
I-5
|
34174 |
pootjesblaas |
slijmblaas:
slē̜mblǫwǝs (K358p Beringen),
slē̜mblǭǝs (K358p Beringen)
|
De tweede blaas waarin de voorpoten van het kalf zitten. [N 3A, 52b]
I-11
|