e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstkas borst: borst (Beringen), ich hɛm nə ka: op də borst (Beringen) borst [ZND 01 (1922)] || Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)] III-1-1
borstnet borstnet: bǫrstnęt (Beringen) Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b] I-10
borstriem borstriem: bǫrstrim (Beringen) Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52] I-10
borstrok lijfje: lefkə (Beringen), wambuis: waməs (Beringen) borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] III-1-3
borstrok (voor vrouwen) cache-corsetje (<fr.): kaskoͅrseͅkə (Beringen, ... ), suppe: Suppe. WNT: zie sub hanssop: De tot eene koppeling geworden eigennaam Hans Sop, vertaling van hd. Has Supp(e), de naam van eene komische tooneelfiguur die ontleend is aan de Franschen Jean Potage.  səpə (Beringen) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld broche (fr.): Broche.  broš (Beringen), toespeld: Toespeld.  tuspel (Beringen) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort boezem: boezem (Beringen, ... ), buzəm (Beringen), būzəm (Beringen) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig voorste borstgetuig: vø̄rstǝ bǫrst˲gǝtø̄x (Beringen) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstzak(je) bovenbuideltje: bōvəbøͅlkə (Beringen), tasje: teͅskə (Beringen, ... ) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bo.s (Beringen), bǫs (Beringen) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8