26505 |
speelman, klapspaan |
mannetje:
mɛnǝkǝ (P187p Berlingen),
speelman:
spɛjǝlman (P187p Berlingen)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
34114 |
speen van de koe |
tet:
tęt (P187p Berlingen)
|
[N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.]
I-11
|
20630 |
spek |
spek:
spɛk (P187p Berlingen, ...
P187p Berlingen)
|
spek [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26471 |
speling op de steenbus |
spel:
spęl (P187p Berlingen),
spɛjǝl (P187p Berlingen)
|
[Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135]
II-3
|
20165 |
spenen |
speunen:
spyø̜nǝ (P187p Berlingen)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spē̜(i̯) (P187p Berlingen),
spęj (P187p Berlingen),
spij:
spęj (P187p Berlingen)
|
De pin die men in de gaten van het sluisijzer steekt om de sluis omhoog te houden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Coe 26; Grof 62] || De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3
|
21373 |
spijbelen |
hagenschool doen:
hageschool doen (P187p Berlingen),
hagenschool gaan:
hageschool gaan (P187p Berlingen)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
33133 |
spikken |
spikken:
spikǝ (P187p Berlingen)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
speͅnə (P187p Berlingen)
|
spinnen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34582 |
sporten |
sproten:
spru̯o.tǝ (P187p Berlingen)
|
De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b]
I-13
|