| 26650 |
vat |
korenvat:
kōrǝvǭt (K318p Berverlo
[(10 kg)]
)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
| 32342 |
vat, ton |
vat:
vat (K318p Berverlo),
vǭt (K318p Berverlo)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
| 34466 |
vechthaan |
kemphaan:
kɛmphōn (K318p Berverlo),
vechthaan:
vɛxthǭn (K318p Berverlo)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 34266 |
vee |
beesten:
bi̯ęstn (K318p Berverlo)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34269 |
vee fokken |
vetmesten:
vɛtmɛstǝ (K318p Berverlo)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
| 34268 |
vee houden |
houden:
hān (K318p Berverlo)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
| 34270 |
veearts |
koemeester:
kujmjęstǝr (K318p Berverlo),
veterinair:
vetǝrǝnē̜r (K318p Berverlo),
vitrǝnęr (K318p Berverlo)
|
[JG 1a, 1b; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 26765 |
veenachtig, moerassig, laaggelegen land |
kwacht:
kwaxt (K318p Berverlo),
waterkot:
wǭtǝrkot (K318p Berverlo)
|
Naast de enquêtevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.]
II-4
|
| 26703 |
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond |
moerhoek:
murhok (K318p Berverlo),
wildernis:
weldǝrnǝs (K318p Berverlo)
|
Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39]
II-4
|
| 34267 |
veestapel |
veestapel:
vīǝstǭpǝl (K318p Berverlo)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|