34214 |
zweep van de koeherder |
smak:
smak (K318p Berverlo)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
haamhout:
hōmhāt (K318p Berverlo),
hǭmhāt (K318p Berverlo)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛrǝm (K318p Berverlo)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
26002 |
zwijmelen |
schravelen:
sxrǭvǝlǝ (K318p Berverlo)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|