e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K318p plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: luu"f (Beverlo), ne lieəf (Beverlo), ne luuəf (Beverlo), nə lieəf (Beverlo) Leeuw. [ZND 30 (1939)] III-3-2
leggen leggen: leͅŋə (Beverlo) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
lei lei: lei (Beverlo), ən lɛ̄i (Beverlo), ’n lei (Beverlo) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lelietje-van-dalen bosieletje: vroeger  boseləkəs (Beverlo), muguet (fr.): nu  mŏxes (Beverlo) lelietje-van-dalen [ZND 34 (1940)] III-4-3
lemmer lemmer: lɛmər (Beverlo) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lee: leën (Beverlo), pin i mɛn lee (Beverlo) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig zwak: zwak (Beverlo) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar voorjaar: vərjaor (Beverlo), vərjoor (Beverlo), voortijd: veurtijəd (Beverlo) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel slieper: slieper (Beverlo), vos: vos (Beverlo) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] || leperd III-1-4
lepel lepel: leepel (Beverlo), lepel (Beverlo), lēpəl (Beverlo, ... ) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1